Categorie: "FD-COLUMNS"

Een bank zonder risico bestaat niet

De G20 heeft aangekondigd met maatregelen te komen om het risico van bankieren in te dammen. Ook in de debatten die gevoerd werden rondom het euro-akkoord gaan stemmen op om het bankwezen  structureel te hervormen. Hierbij moet gedacht worden aan het “too big to fail” verschijnsel (d.w.z. banken zijn te groot ten opzichte van het BBP van een land), het geringe eigen vermogen in relatie tot risicodragende activa (pre-crisis was de solvabiliteit maar 3% en moet nu naar 9%), de beloningsstructuur (banken moeten meer winst gaan maken door verlagen salarissen en relateren van bonussen aan de risicograad van de activa i.p.v. het rendement op eigen vermogen) en scherper toezicht op de over-the-counter derivatenhandel.

Het is een feit dat in bepaalde landen het bankwezen erg groot is geworden. Hierbij moet niet alleen gekeken worden naar de absolute omvang van banken, maar ook naar de spreiding van banken in een land. In bijgaand staatje is dat goed te zien. In de VS zijn enkele zeer grote banken, maar omdat er veel banken zijn domineert de bankensector niet. Dat ligt anders in Nederland waar drie banken 90% van alle bankactiviteiten voor hun rekening nemen.

Er gaan dan ook stemmen op om banken te splitsen in zogenaamde ‘nutsbanken’ en ‘zakenbanken’. Politici omarmen dit argument natuurlijk graag. Het klinkt zo simpel, vooral als je dan ook nog zegt dat de banken ‘moeten stoppen met risicovolle activiteiten met ons spaargeld’. In Nederland werd dit argument in het debat gebruikt door mevrouw Sap (GL). Tijd voor een lesje ‘bankieren 1.0′.

Banken hebben naast het uitvoerenvan het  betalingsverkeer  3 kernfuncties: termijntransformatie (kort aantrekken/lang uitzetten en andersom), schaaltransformatie (kleine spaarsaldi/groot krediet en andersom) én debiteurentransformatie. Deze drie functies zijn per definitie allemaal risicovol! Bankieren ís risicotransformatie.

Als mevrouw Sap wil dat er geen risicovolle activiteiten met spaargeld plaatsvinden, dan zullen we weer traditionele spaarbanken moeten oprichten, zoals de Spaarbank voor de Stad Amsterdam. Deze banken belegden al het spaargeld in veilige staatsleningen. Echter, de spaarrente was zeer laag. Maar zelfs deze spaarbanken liepen risico, nl. dat de rente op staatsleningen voor jaren vast stond, terwijl de spaarbanken om klanten te behouden een hogere kortetermijnrente moesten bieden. En dus gingen ook de spaarbanken risicovollere activiteiten uitvoeren. In mijn archief zit een FD van 14 april 1981 waarin dit probleem geadresseerd werd!

Spaarbanken gingen hypotheken verstrekken. Mevrouw Sap schijnt te denken dat dat risicomijdend is. Vergeet het maar. In 1982 bleek dat de klassieke hypotheekbanken (WUH en FGH) door de zeer eenzijdige activazijde van de balans zich niet meer konden financieren en werden overgenomen. En de ING groep is door ING Direct USA in de problemen gekomen toen spaargeld werd belegd in hypotheken. Bankveiligheid is een keuze: BinckBank bewijst dat, haar spaarrente is daarom een van de laagste in de markt.

Het simpel opbreken van banken is niet de eindoplossing. Universele banken met een gediversificeerde activa- en passivazijde zijn onmisbaar om risico’s te transformeren en om spaarders die op zoek zijn naar een hoge rente te kunnen bedienen. Meer eigen vermogen en toezicht is wel de oplossing. Daarnaast geloof ik in meer concurrentie door (doelgroep) banken, zodat spaarders een keuze kunnen maken tussen risico en rendement.

De problemen waar mevrouw Sap eigenlijk op doelt is de ‘handel voor eigen rekening’ van een bank (met het spaargeld) en de daarbij behorende kapitaalmarktactiviteiten. In de VS waren die ‘investment banks’ tot 1998 gescheiden van de gewone banken (de Glass-Steagall Act); zo zou het weer moeten zijn. Voor mevrouw Sap is het goed te weten dat dit soort banken (Goldman Sachs, Morgan Stanley) in Nederland niet in enige omvang voorkomen.

 

 

 

 

 

 

Kredietbeoordelaars: wat moeten we ermee?

Dit wordt een wat ongemakkelijke column. De kredietbeoordelaars hebben het helemaal verbruid, met name bij Europese politici. Het omslagpunt in het sentiment was de verlaging van de kredietwaardigheid van een aantal Europese landen. Hoewel verlaging: de aankondiging van een mogelijke plaatsing op de ‘watchlist’  is al voldoende reden voor de financiële markten om de staatsobligaties van het land direct af te waarderen. Sindsdien is er een ware polemiek gaande over het bestaansrecht van de rating-bedrijven (zie hier een bloemlezing van het NRC).

Waarom ongemakkelijk? Eigenlijk deel ik de visie dat de boodschapper niet vermoord mag worden. Er is een parallel met de accountants, dat kredietbeoordelaars niet de feiten maken, maar zich beroepen op de feiten met de kanttekening dat daarbovenop een flinke dosis waarschijnlijkheidsberekening komt. Maar dat weten we toch met z’n allen? We kúnnen de ‘raters’ negeren. Moody’s, S&P en Finch zijn beursgenoteerde commerciële bedrijven met winstoogmerk die ‘producten’ verkopen. Dus gewoon niet kopen? Helaas, zo gemakkelijk ligt het niet.

Grote beleggers laten zich door gebrek aan beter en uit efficiëncy-overwegingen leiden door de rating. Dat heeft alles te maken met hun ‘onafhankelijkheid’ en dan wordt het plotseling zeer ongemakkelijk.

In de VS zijn dit jaar documenten vrijgegeven die een duister licht werpen op hun werkwijze. In de eerste plaats het diepgravende onderzoek naar de crisis uit 2008 van senator Levin (en Coburn) “Wall Street and the Financial Crisis”. Hoofdstuk 5 gaat expliciet over Moody’s en S&P; een onderzoek van de SEC naar de hele sector, en heel bijzonder, een 78 pagina’s tellend commentaar van een klokkenluider van Moody’s.

Het Levin-rapport heeft zwaarwegende kritiek op het businessmodel. De ‘raters’ hadden ooit een model waarbij de belegger betaalde voor het advies (‘subscriber-model’), maar door onvoldoende winstgevendheid is het nu een ‘issuer-model’, d.w.z. dat de banken en bedrijven betalen voor de rating. Dat is ‘de kat op het spek binden’. De belangenverstrengeling bleek zeer innig en soms ronduit chantage. Gevolg is dat de belegger, waarvoor het allemaal bedoeld is, geen rol speelt in de analyse. Het gaat om winst en marktaandeel. Ook klokkenluider Harrington constateert dit op zeer indringende wijze. Ernstiger is dat Levin twijfels heeft over de gehanteerde modellen. Ok, het betreft de rommelhypotheken business, maar het Levin-rapport geeft weinig aanleiding te denken dat analyses over bedrijven of landen beter zijn.

Hoe verder?

De SEC constateert in haar onderzoek dat het businessmodel nog altijd hetzelfde is. Daarnaast wordt er in de media gesuggereerd dat de ‘raters’ meer vrijheid eisen in ruil voor niet verder downgraden van Amerikaanse schuld (we wachten nog altijd op Moody’s en Finch!). Dat geeft weinig hoop voor de toekomst. De vraag rijst of kredietbeoordeling van landen een taak moet zijn van private bedrijven. Ik ben het eens met de auteurs van dit artikel. Laten we het IMF de beoordelingen maken. Dat doen zij toch al bij het bepalen van financiële (nood)hulp. Het IMF heeft laten zien op flinke afstand van politici te kunnen opereren. De rekenkamers werken ook op deze wijze.

Wat betreft het beoordelen van bedrijven, dienen de rating-bedrijven weer terug  te keren naar het ‘subscriber-model’. En de rating-bedrijven moeten verantwoordelijkheid gaan nemen voor de rating, desnoods tot in de rechtszaal.


Nederlandse beleggers doen het liever zelf

Regelmatig wordt onderzocht wat het beleggingsgedrag van de Nederlandse particuliere belegger is in vergelijking met het buitenland. De conclusies zijn al jaren hetzelfde. Het gros van de Nederlandse beleggers luistert niet of nauwelijks naar beleggingsadviseurs. Dat heeft blijkbaar niet zoveel te maken met de vermeende belangenverstrengeling van de bankadviseur, want volgens recent onderzoek van FTI Consulting (in opdracht van vermogensbeheerder Schroders) worden echte onafhankelijke beleggingsexperts ook nauwelijks geraadpleegd (slechts 26% van de ondervraagden, in Engeland ligt het percentage op 42).

De conclusie van Schoders is dat de bankadviseurs maar beter moeten gaan communiceren met de klanten. Dat is mij even te snel door de bocht!  Het onderzoek is gehouden onder beleggers met minimaal 40.000 euro vrij belegbaar vermogen. Dat is voor Nederland vrij hoog. Het Nederlandse vermogen zit natuurlijk in spaargeld (25% van totaal, 350 miljard), maar vooral in gedwongen vermogen (68% van totaal, 974 miljard). Het echte vrije vermogen in aandelen, obligaties en beleggingsfondsen is slechts 7% (102 miljard). De Nederlandse belegger heeft dus over een belangrijk deel van haar vermogen niets te zeggen over de ‘asset-mix’ (die wordt voor hem/haar bepaald door onbekende beleggingsadviseurs). Ik vind het dan geen vreemde zaak dat de belegger over (een deel van) het vrije stukje graag zelf de regie heeft. Op deze wijze heeft de belegger ook een soort ‘benchmark’ om de adviseur kwalitatief te kunnen beoordelen.

Daarnaast is het maar de vraag wat dat ‘advies’ nu precies inhoudt. Een vrij vermogen van 40.000 is te weinig om een zinvol gesprek te hebben over de asset-mix. Banken en vermogensbeheerders staan niet te trappelen om voor zulke relatief kleine vermogens een arbeidsintensief en in potentie zeer claimgevoelig product aan te bieden. Zo biedt ABN AMRO pas echt individueel beleggingsadvies aan vanaf 100.000 vrij vermogen en RABO heeft als ondergrens 80.000 euro.

Kleine beleggers komen op basis van een profiel in een gestandaardiseerde portefeuille met beleggingsfondsen. Het meest populaire product onder Nederlandse particuliere beleggers, opties, wordt door de banken in hun ‘model-portefeuilles’ gemeden. En Nederlandse banken zijn nog zeer terughoudend bij het aanbieden van trackers (zie hier). Ik snap dus wel waarom Nederlandse beleggers het ‘zelf willen doen’. Dat vindt Schroders niet verstandig. Tsja, maar die coach met die ‘spiegel’ waar Schroders over rept is voor de meeste Nederlandse beleggers niet beschikbaar. Dus wat voor een advies krijgen die beleggers eigenlijk en is dat advies eigenlijk niet een beetje te duur?

En er zijn gelukkig in Nederland veel alternatieven. Nederland heeft veel ervaring met online brokerage. Nederlandse beleggers willen wellicht alles zelf doen, maar kunnen dit ook heel goed (technisch gesproken dan). Partijen als Alex, Binck, Today’s brokers gaan daarbij verder dan alleen maar het uitvoeren van orders. Zij bieden ook geavanceerde hulpmiddelen aan om de portefeuilles door te lichten en te beschermen. En het financiële rijbewijs dat de Jager wil invoeren, heeft Alex al jaren. En Alex Vermogensbeheer is volgens BinckBank zeer succesvol met echt individueel advies voor kleinere vermogens.

Portefeuille-advies, met name een risico-analyse,  zou voor iedereen beschikbaar moeten komen, want onderzoek wijst ook uit dat ‘zelf beleggen’ veel discipline eist. De computer zal hier een belangrijke rol spelen, want menselijk contact zal in het businessmodel van de banken voorbehouden zijn aan de echt grote vermogens.

Pensioen kan echt anders!

Vorige week verdedigde Minister Kamp het pensioenakkoord in de Tweede Kamer. Ik heb er met gemengde gevoelens naar zitten kijken. Het debat was verwarrend, zelfs voor insiders en stond bol van onderhuidse spanning, niet in de laatste plaats door het plaatsnemen op de publieke tribune van de poldermasterdonten VNO-Wientjes en FNV-Jongerius. Zullen zij hun geriefelijke plaats op de pluche zetels behouden of  zal er echt iets aan het pensioensysteem veranderen, zeg maar een ‘paradigm shift? De uitkomst was echter voorspelbaar en teleurstellend.

De verwarring werd in de hand gewerkt doordat in het pensioenakkoord pijler 1 en pijler 2 bijna onlosmakelijk met elkaar verbonden werden. Zo staat het helaas ook in het Pensioenconvenant. Nu ontken ik niet dat er raakvlakken zijn, maar de verschillen zijn groter. De AOW geldt voor iedereen en wordt betaald door de Staat, terwijl aanvullend pensioen een private afspraak is tussen werkgevers en werknemers (vastgelegd in de CAO). Het is uitgesteld loon, niet meer en niet minder. Dat is ook de opinie van Kamp, die een aantal malen tijdens het debat opmerkte dat voor kritiek op dat deel van het akkoord de ‘sociale partners’ aangesproken moeten worden.

En kritiek was er. D66 citeerde vele hoogleraren, maar Kamp was onvermurwbaar. Het ‘mooiste pensioensysteem’ schuif je niet zomaar opzij. Dat was het ook, in de jaren van opbouw waar alle deelnemers gelijke belangen hadden. Daarom is er meer dan 1000 miljard in kas. Maar die tijd is voorbij. Deze week ontving ik de dissertatie van Jan Tamerus: Defined Ambition (uitstekend naslagwerk over pensioenen). Hij schrijft: ‘andere tijden vragen een ander contract’.

Het akkoord en de dissertatie maken 1 ding duidelijk: er bestaan geen garanties meer. De gevleugelde 70% van het gemiddelde salaris is vanaf nu onzeker. Dat besef is uitstekend. Niemand kan de beurs voorspellen en door de tegengestelde belangen van jong en oud kunnen de premies nooit een het rendementstekort goedmaken. Tang en Van Wijnbergen maken dit in het FD van 2 juli ook nog eens pijnlijk duidelijk in het essay ‘Risico van Rentenieren’.

De beursrisico’s worden bij de deelnemers gelegd (dat was altijd al zo, maar dat durfde niemand hardop te zeggen “de Grote Pensioenmythe van Pikaart“. Dat gaat vrij spel worden voor de ‘beleggingsexperts’: met andermans geld beleggen is zo eenvoudig, zeker als er geen sanctie op staat. De bonussen zullen hier weer welig gaan tieren, ‘mark my words’. De ingehuurde vermogensbeheerders zullen ‘actief’ en dus duur gaan handelen. Immers de fondsen mogen met de verwachte rendementsverwachting gaan rekenen (kan het dommer?). En als de verwachtingen niet gehaald worden en de (zelfs geïndexeerde) pensioenen worden uitgekeerd? Wat blijft er dan over voor de werkenden?

Tang/Wijnbergen kiezen voor een beetje meer individuele regie. Ikzelf zou een flinke stap verder willen gaan. Juist deze week kreeg de PPI van Binckbank en Delta Lloyd, BeFrank, haar vergunning. Via de PPI kan, nog steeds verplicht, voor een echt individueel pensioen worden gespaard, 100% op basis van het gewenste risicoprofiel, met de mogelijkheid om voortdurend bij te sturen via extra sparen (en niet 1 maal in het leven, zoals Tang/Wijnbergen voorspellen). En ook nog eens goedkoop als gekozen wordt voor simpele, transparante ‘trackers’. Het is geen leuke boodschap voor de pensioenbesturen, maar het zijn toch echt ‘andere tijden’.

Scheiden is niet altijd lijden

De discussie over de omvang van het bankwezen is recent weer aangeslingerd door een buitengewoon interessant onderzoek van de Wereldbank, o.a. door de Nederlander Huizinga van universiteit Tilburg (zie hier). De voornaamste conclusie van het onderzoek is dat de absolute omvang van een bank wel degelijk schaalvoordelen oplevert, maar dat als wordt gekeken naar de omvang van het bankwezen in relatie tot het BNP, grote banken hun voordeel verliezen en dat kleinere banken te prefereren zijn.

Dat is voor mij geen nieuwe conclusie. In op 4 juni 2009 schreef ik de column “zijn kleinere banken per definitie beter dan grote banken?” Een paar maanden later kwam antwoord van RvB van Fortis bank Nederland: ‘grootbanken zijn goed voor Nederland’, een visie die altijd met verve is verdedigd door Wellink van DNB. Daar speelde m.i. eigenbelang een grotere rol dan het echte belang voor Nederland, immers de macht van DNB is een afgeleide van de mate van toezicht en DNB heeft altijd graag willen pronken met de grote Nederlandse banken en hun internationale kantorennet. Het feit dat Bos als Minister van Financiën meermalen een pleidooi hield voor kleinere banken was praten voor de ‘bühne’, want uiteindelijk heeft het ministerie er voor gekozen om Fortis te fuseren met ABN AMRO en HBU te verkopen aan Deutsche Bank i.p.v. op eigen kracht door te laten gaan als ‘kleine gespecialiseerde’ bank.

Terug naar onderzoek van Huizinga. Hij noemt met name Nederland en Zwitserland waar het bankwezen een reëel gevaar vormt. De reden is dat de banken ‘too big to save’ zijn. Om die reden eisen beleggers een hogere risicopremie. Hoe groot zijn de  Nederlandse banken? Groot in relatie tot BNP en dat is zelfs na de crisis en de balans-afslanking. FD-columnist Matthijs Bouman heeft op zijn blog een illustratief staatje gepubliceerd en de cijfers spreken voor zich (zie hier).

Wat te doen? Ik kies niet voor het volledig scheiden van retail en wholesale bankactiviteiten, zoals SP-Euroman voorstelde. Dit standpunt echode ook door in verslag van Commissie de Wit en de parlementaire bespreking. Overigens lijkt Zwitserland wel voor deze route te gaan en overweegt UBS om haar zakenbank naar New York te verhuizen.

Wat wel moet gebeuren is dat de handel voor eigen rekening van de banken nu echt aan banden wordt gelegd. De tijd dat een bank haar status liet afhangen van het balanstotaal en de grootte van de dealingroom, is voorbij. De kerntaak van bankieren is spaargeld transformeren (in risico en looptijd) naar kredieten. Als consumenten weer een ouderwetse spaarbank willen, dan moet de overheid maar een nieuwe ‘rijkspostspaarbank’ oprichten (de spaarrente zal echter laag zijn).

Als banken nog opereren op de kapitaalmarkt voor eigen  rekening, dan moet een klantentransactie de reden zijn. De transformatiefunctie kan nu eenmaal niet zonder een handelsboek. Daarnaast kunnen banken alleen maar goede prijzen afgeven aan klanten als zij in beperkte mate zelf actief zijn op de kapitaalmarkt. Het past in het streven om meer banken met een eenvoudiger profiel te krijgen. Hier ligt een mooie taak voor de nieuwe bankpresident Knot.

Nummerportabiliteit is helemaal niet nodig

De vaste commissie voor Financiën heeft onlangs met minister de Jager overleg gevoerd over de kabinetsreactie op het rapport van de ‘commissie de Wit’ (9 maart 2011). De media-aandacht ging uit naar de bonusparagraaf in het rapport. In de schaduw van het bonusgeweld is echter ook gedebatteerd over minder prozarische onderwerpen, waaronder de nummerportabiliteit. Met name Koolmees (D66) maakte een pleidooi voor de invoering van nummerportabiliteit. Hij diende samen met Braakhuis (GL) een motie in (zie hier). Dat was overigens niet de eerste motie van de Kamer. In 2009 hadden Tang en Vos (PVDA) hiervoor ook al aandacht gevraagd.

De reactie van de Jager was voorspelbaar. Hij schaart zich achter het NVB standpunt en dat is geen nieuws. Interessant is wel dat de minister nu zegt dat het acht jaar geleden ingevoerd had kunnen worden, maar dat nu de invoering van het Europese betaalsysteem SEPA dat verhindert. Binnen SEPA wordt het bankrekeningnummer 100% gekoppeld aan de bank-en land code. De vertragingstaktiek van de NVB heeft weer succes gehad.

Maar laten we het eens over de achtergrond van nummerportabiliteit hebben. De politiek ziet het als een middel om concurrentie tussen banken te vergroten. Koolmees ziet het ook als een instrument om ontevredenheid te tonen, “stemmen met de voeten”. En die ontevredenheid is er, als wij het TV-programma KASSA moeten geloven. Maar liefst 41% van de ondervraagden (dit is wel een VARA-populatie!) zou van bank willen veranderen.

Ik denk niet dat nummerportabiliteit de uiteindelijke oplossing is. Invoering zal zeer hoge kosten voor het bankwezen met zich brengen en het is maar de vraag of het meenemen van het nummer de ‘heilige graal’ is. Een onderzoek in Zuid-Korea in de mobiele telefoniesector wijst op tegendeel.

We moeten ophouden te denken dat het rekeningnummer ‘eigendom’ is van de klant. Dat is het niet. De bank is eigenaar van het rekeningnummer en biedt diensten aan op dit rekeningnummer. Ik zet mijn kaarten op de ‘overstapservice’ van de banken (zie hier), maar dan moeten we de banken dwingen deze ‘service’ veel duidelijker en prominenter onder de aandacht te brengen. De Jager maakte duidelijk dat ook onder SEPA de ‘overstapservice’ zal blijven bestaan (zie hier). Bij ABN AMRO is het in ieder geval niet te vinden voor gewone consumenten. En dat terwijl de Jager en de NVB de ‘overstapservice’ roemen als “uniek in Europa“. Het zou de NVB sieren als zij op TV regelmatig aandacht zouden geven aan deze service (i.p.v. die onnozele pin-commercial). En waarom zijn banken zelf niet veel assertiever? Is er een stilzwijgende afspraak ?

We moeten de rompslomp van het openen van een nieuwe rekening niet overdrijven. Via internetbankieren is dit bij de meeste banken nu toch echt een ‘fluitje van een cent’. Natuurlijk, er moeten wat zaken worden doorgegeven (bijv. nieuwe rekeningnummer doorgeven aan werkgever of uitkeringsinstantie), maar als consumenten zó ontevreden zijn, dan mogen een paar uurtjes ‘administratie’ het probleem niet zijn.

Het echte probleem is dat consumenten lui zijn en willen dat alles voor ze geregeld wordt. KASSA legt wat mij betreft dan ook de schuld bij de verkeerde partij.

Wellink is beter op zijn plaats bij de ECB

Vorige week was Bankpresident Wellink te gast op de Universiteit van Amsterdam voor een lang interview met studenten (“Room for Discussion“). Vanzelfsprekend haalde de uitspraak van Wellink dat hij geinteresseerd is in het presidentschap van de ECB de voorpagina’s. Ik keek met geheel andere ogen naar het interview en zag een Centrale Bankier die zonder enige twijfel monetair goed onderlegd is en in het internationale discours een rol van betekenis speelt (voorzitter Basel’s committee), maar die zich geen houding kan geven als boegbeeld van het vertrouwen in het geld-en bankwezen, een rol die zijn voorganger Wim Duisenberg juist zo goed speelde.

Wellink heeft m.i. niet door, dat tijdens een crisis mensen vooral een bankpresident willen zien die rust, duidelijkheid en gezag uitstraalt. Wellink is van huis uit jurist en raakt tijdens interviews altijd verstrikt in juridische kwalificaties, waardoor er nooit een voor mensen helder beeld ontstaat. Wat moeten wij met uitspraken als ” ik praat nu op een abstract niveau”, “het ligt iets ingewikkelder”, “dat rapport zou u eens moeten lezen”, “het antwoord valt u tegen?”. Voor een Bankpresident is het dodelijk als de president zich in bijna elk interview persoonlijk aangevallen voelt. Zie het nogal ontluisterende interview met Koopman van RTLZ (kijk vanaf minuut 15). Ook de reactie van Wellink in het Parool (zie hier)  op de inhoudelijke kritiek van Van Wijnbergen is typerend, wel met gevoel voor onderkoelde humor, maar een Bankpresident onwaardig.

Naast kanttekeningen op zijn communicatieve vaardigheden heb ook ik  inhoudelijke kritiek op Wellink’s visie op financiele instellingen. Hij heeft de scherpe profielwijziging bij banken niet gezien. Banken werden enerzijds marketingorganisaties (zie debacle Legio Lease), anderzijds werden de dealingrooms in banken, waar steeds vaker met deposito’s van klanten voor eigen rekening werd gehandeld,  steeds machtiger. Te lang heeft Wellink de topbestuurders van de grote banken op hun woord geloofd. Jan Kalff refereerde nog aan die goede oude tijd voor commissie de Wit. Maar Wellink wilde ook heel graag de grote banken accommoderen. Hij zag graag een fusie van ABN AMRO en ING (lees de Prooi) want dat verhoogde de status van DNB. En een fusie met Barclays mocht, mits hoofdkantoor (lees toezicht) in Nederland zou komen.

Ik was dan ook niet verbaasd dat Wellink in het interview grote bezwaren had tegen familiebanken en dat zonder ook maar één goed argument aan te voeren. Het was niet de eerste keer. In een interview bij Conquestor op 11-09-2009 was Wellink duidelijk. Nieuwe toetreders (per definitie klein) moeten we argwanend benaderen, want die moeten wel een ‘verlieslatend businessmodel’ hebben. En DNB heeft grote problemen met kleine onderlinge verzekeraars en Kellerman (hfd. Toezicht) wil alleen grote pensioenfondsen. Dat ondertussen ING onverantwoordelijk groeide in de VS en ABN AMRO door de SEC stevig op de vingers werd getikt, ontging de bankcontroleurs.

Wellink voelt de tijdsgeest niet aan. Klein is fijn, want dichter bij de klant en daardoor meer gevoel voor risico’s. Wellink moet zich inderdaad maar kwalificeren voor de ECB. Daar zullen zijn monetaire kwaliteiten met aandacht voor een sterke euro beter tot zijn recht komen.

‘buitenbeurshandel’ is al lang geen handel meer buiten de beurs om!

In 2007 is de Richtlijn MIFID in Europa geintroduceerd met het doel om concurrentie tussen beurzen te stimuleren. Doel is de kosten voor beleggers te verlagen en de beste prijs in de uitvoering van een order te garanderen . Het heeft enige tijd geduurd, maar de monopoliepositie van Euronext lijkt nu echt doorbroken te worden. En dat is een goede zaak.

Recent cijfermateriaal toont aan dat de handel op nieuwe beurzen als Chi-X, Bats, Turquoise  en TOM Exchange zou zijn opgelopen tot boven de 40%. Het FD berichtte dat de handel in AEX-aandelen buiten Euronext om  inmiddels de 50% nadert. Hoewel er veel onduidelijkheid bestaat over het cijfermateriaal en de gehanteerde definities, is de opkomst van de nieuwe beurzen onmiskenbaar. Niets voor niets heeft Euronext aangekondigd geinteresseerd te zijn in een overname van Chi-X.

In de media hangt om de  ’buitenbeurshandel’ altijd een schimmige sfeer. Niet voor niets worden dit soort beurzen vaak ‘dark pools’ genoemd. Ten onrechte, de nieuwe beurzen zijn niet meer en niet minder dan volledig geautomatiseerde platforms waar koper en verkopers elkaar anoniem vinden. Euronext doet echt niet anders. Het wordt dan ook de hoogste tijd om te stoppen met te praten over ‘buitenbeurshandel’. Het wekt de indruk dat Euronext een preferente positie heeft. En dat is nu precies wat MIFID wil voorkomen. Ook de handel op Chi-X is beurshandel.

De positie van Euronext als de enige echte optiebeurs in Nederlandse opties is het volgende heilige huisje wat aangepakt gaat worden. En het unieke is dat de aanval geopend wordt door een vertegenwoordiger van de (particuliere) eindbelegger. TOM Smart Execution, een JV van Binckbank, Optiver en ABN AMRO, is een ‘smart order router’, die als broker namens de klant (geheel volgens MIFID-regels) de beste prijs zoekt op verschillende beurzen. Zij is al lid van Eurex (Duitsland) en van, let op, TOM MTF (een beurs met dezelfde aandeelhouders als TOM Smart Execution!),  een echte concurrent van Euronext.

En wat blijkt? Euronext traineert het lidmaatschap van TOM broker al 2 jaar. Reden? Euronext wil beleggers een veilige markt garanderen. Natuurlijk, maar doet Euronext dit bij elk nieuw lid? En heeft Euronext het ook gedaan bij ex-lid Lehmann? Dit lijkt mij de verantwoordelijkheid van de AFM.

Gevolg is dat TOM Broker niet voor haar klanten kan onderzoeken of Euronext een betere optieprijs biedt dan Eurex of TOM Exchange. Dat kan niet de bedoeling zijn!

De werkelijke reden is prozaïscher. Het businessmodel van Euronext is simpel. Bij opties krijgt zij een vast bedrag per optie (circa 0,75 cent). En mijn inschatting is dan Alex en Binck alleen al 25 tot 30 miljoen contracten doen. Daarom zijn die vele (kleine) optietransacties zo lucratief voor Euronext. En ik verwacht dat TOM Exchange het wel eens voor de helft van de prijs gaat doen.

Ik maak mij geen zorgen over de liquiditeit. De grote partijen als Optiver en IMC zullen op alle beurzen actief zijn, arbitrage doet verder haar werk. Voor de particuliere belegger is het wel cruciaal dat TOM Broker lid wordt. Het ligt in de geest van MIFID dat een deel van de lagere kosten zal worden doorgegeven aan de klant.

Eerder verschenen op www.fd.nl (01/02/2011)

De Chief Customer Officer is hard nodig bij banken

In de NRC schreef ex-politica Mei Li Vos een pleidooi voor het instellen van een Chief Customer Officer (CCO) bij banken. Haar stelling is dat als banken een CEO, CFO, CRO en COO hebben, een CCO niet mag ontbreken. De banken, maar ook de verzekeraars,  hebben immers een lange geschiedenis in het negeren van het klantbelang, aldus Vos. Ik was het volkomen met haar eens en reageerde door haar bijdrage op mijn blog te plaatsen voorzien van een persoonlijke noot. Bij Beleggersbank Alex had ik de rol van CCO.

Op 18 december besteedde de “Grote Klantenshow” van BNR ook aandacht aan het klantbelang bij banken. In deze uitzending kwamen luisteraars aan het woord. De algemene teneur was dat een CCO niet nodig zou moeten zijn. Banken zouden het klantbelang altijd centraal moeten stellen. Tsja, daar kan ik het moeilijk mee oneens zijn. De realiteit is echter weerbarstiger en banken zijn hardleers. Na de commissie Maas (dat is een) en de commissie de Wit (dat is twee), concludeert de commissie Burgmans (en dat is drie)  dat het nog altijd niet wil vlotten met het centraal stellen van de klant.

Ik heb binnen de directie van Beleggersbank Alex ervaren dat er altijd een sluimerend conflict is tussen bedrijfsbelang en klantbelang. En dat terwijl Alex net als BinckBank, lid RvB Bortot verwoordde het goed op BNR, het klantbelang in de genen heeft zitten. Klanten zijn ook ‘stakeholder’ maar zitten niet zoals de aandeelhouder of werknemer aan tafel bij de directie. Neem als voorbeeld de discussies over de tarieven. Wat prevaleert? De V&W of belang klant? Of de problematiek van de ‘kleine lettertjes’? Kiest de bank voor 100% juridische afdichting of voor een transparante wijze van communiceren met het risico dat de bank bij een fout zal moeten uitbetalen? En dan heb ik het nog niet eens gehad over de gebruiksvriendelijkheid van producten en de klantgerichtheid van het callcenter.

Nu zult u zeggen dat een bank die niet aan de klant denkt, uiteindelijk het loodje zal leggen. Klopt, maar zoals Keynes zei ‘ in the long run, we’re all dead ‘. De CCO is noodzakelijk om het conflict tussen de korte en de lange termijn op te lossen.

Wil de CCO succesvol zijn, dan zal deze functionaris op het allerhoogste niveau moeten acteren, d.w.z. in de directie. Steun van de CEO is cruciaal, want het is, en ik spreek uit ervaring, geen eenvoudige functie. Want om de klant binnen een organisatie te representeren betekent dat deze functionaris dwars door de organisatie heen moet kunnen gaan. In mijn geval betekende dit dat ik kon aanzitten in elke vergadering, dat ik in principe elk product, elke reclame-uiting, elke brochure, elke klacht kon beoordelen (en afwijzen). Dat ik als ‘mystery-shopper’ het callcenter testte. Niet zelden leidde dit tot een conflict wat uiteindelijk in de directie beslecht werd.

De succesvolle CCO zal haar rol in de tijd zien veranderen van ‘lastpak’ tot boegbeeld van de klant binnen de organisatie. Want uiteindelijk is het klantbelang de verantwoordelijkheid van elke medewerker. De klant is te belangrijk om haar belang aan externe instanties als RADAR en KASSA over te laten.

Eerder verschenen op www.fd.nl (30/12/2010)

Geef de ‘kickback’ nu ook een schop!

Op 1 december verscheen onderstaande column in de digitale editie van het FD.

Vorige week heeft de 2e kamer haar fiat gegeven aan de nieuwe provisieregels voor verzekeraars. Een belangrijke stap om ‘perverse’ prikkels in de financiele dienstverlening weg te nemen. We zijn er echter nog niet. Binnen de effectendienstverlening is er nog z’n prikkel, de ‘kickback’. De discussie is de laatste maanden in een stroomversnelling terecht gekomen, mede omdat AFM de vergoeding ter discussie stelde. Dat werd tijd want op 12 januari 2010 schreef ik nog een column getiteld ‘ fondsenaanbieders vinden ophef over de kickback gezeur’.

Robeco vindt de kickback een ‘raar’ fenomeen (uitspraak Borrie, Robeco). Dat mag een eufenisme genoemd worden. De kickback is niet raar, maar fout, zoals terecht als kop boven een ingezonden brief stond.  Klanten betalen al een vergoeding aan de beheerder voor advies over de portefeuille via de beheervergoeding. Daarnaast betaalt de klant impliciet voor het beheer van een fonds via de TER  die verrekend wordt in de koers van het fonds.

De fondsaanbieders stellen dat de kickback een vergoeding is voor de kosten die de beheerders maken voor marketing en rapportages.  Ik deel die mening niet. Als het al gaat om de vergoeding voor deze kosten, dan dient de kickback een vast bedrag te zijn en niet afhankelijk van de waarde van de beleggingsfondsen in het depot!  Maar de vermogensbeheerders hebben nauwelijks extra kosten. Die rapportages worden toch al gemaakt, de fondsen zijn gewoon onderdeel van de portefeuille. En in veel situaties betaalt de fondsenaanbieder zelf de reclame voor het fonds of betaalt de korting op transactiekosten.

Laten de fondshuizen er eerlijk vooruit komen. De kick back dient de verkoop te vergroten en niets anders. Een fondsaanbieder wil bij de bank of broker hoger op het schap komen en betaalt daar graag voor. Dat mag, maar dan dient de consument dit in ieder geval te weten (zo maakt Alex maakt op haar site in ieder geval alle kickbacks 100% inzichtelijk) . Het echte probleem ligt m.i. dan ook bij de beheerders. Zij zijn verslaafd geraakt aan deze ‘gratis’ bron van inkomsten. Ik kan het weten. Hoewel Alex transparantie hoog in het vaandel had staan, was ook onze eerste vraag aan een nieuwe fondsaanbieder  ’wat is de kickback’ ? Die was niet zelden 0,75% van het belegd vermogen, een lekkere inkomstenbron.

Het probleem is dat beheerders in de verleiding komen om te kiezen voor het fonds met hoogste kickback en dat hoeft niet het beste fonds voor de klant te zijn. Twee voorbeelden: (1) trackers komen in Nederland niet echt van de grond omdat de beheerders geen vergoeding krijgen van tracker-aanbieders; (2) in september 2009 had Alex de Turbo’s van RBS van het zichtbare schap gehaald ten faveure van de Sprinters van ING omdat Alex daar een betere deal mee had gesloten (inmiddels hersteld).

Volgens Robeco is afschaffing van de kickback ‘complex’. Dit is onzin, er is niets complex aan. Het kost de banken en brokers geld, dat wel. Maar het maakt het portefeuille-advies veel transparanter. En daardoor zullen de echt onafhankelijke adviseurs meer kansen krijgen. En dat is weer goed voor de klant. En als er vervolgens een eerlijke discussie komt over trackers versus beleggingsfondsen, dan is dat mooi meegenomen.